Gitarist Martijn van Iterson (1970) is één van de meest bewonderde Nederlandse jazzgitaristen. Hij won een aantal prestigieuze prijzen, waaronder de Bird Award 2004. Naast zijn eigen kwartet, speelt hij in het Jazz Orchestra of the Concertgebouw (JOC) en in de groepen van Ilja Reijngoud, Sjoerd Dijkhuizen, Rita Reys en Ruud Jacobs.
Martijn is niet alleen een collega, ook een goede vriend. Hij speelt mee op een aantal van mijn albums. Een zeer interessante muzikant, die ik al ken sinds 1985 en waar ik veel van heb geleerd. Zijn aankomende trio-concert was voor mij de aanleiding om hem eens ‘officieel’ te interviewen voor mijn blog.
Je speelt op een Gibson gitaar die je vroegere leraar Wim Overgaauw jou na zijn overlijden heeft nagelaten, wat is het verhaal daar achter?
Martijn: Als student kwam ik regelmatig bij hem thuis. Als we samen gingen spelen, pakte ik altijd deze Gibson bij hem van de muur. De energie die je erin stopt, hoor je ook daadwerkelijk terug. Het is een Gibson ES125, waarschijnlijk uit begin jaren vijftig. Zelfs met het serienummer konden de mensen van Gibson in Amerika het bouwjaar niet precies traceren.
De meeste gitaristen spelen op meerdere gitaren, maar jij speelt eigenlijk alleen op dit instrument. Waarom?
Martijn: Op een gegeven moment vergroei je met je instrument, ook lichamelijk. Deze Gibson is vrij dik, mijn schouders en mijn rug gaan er naar staan. Speel je op een plank, dan zit de gitaar ineens veel dichter bij je lichaam. Dan speel je weer met een hele andere houding. Andere gitaren hebben bijvoorbeeld een andere schaal, daar moet je een week aan wennen. Dat omschakelen vond ik irritant. Toen heb ik het maar bij één instrument gehouden en dat bevalt me prima.
De hals van jouw Gibson lijkt een stuk korter. Ondervind je geen hinder van die beperking?
Martijn: Er zit geen cutaway op mijn Gibson. Dus ik kan niet zo hoog op de hals komen, om in de hoogste registers te spelen.
Wie van de jazzgitaristen zijn jouw grote voorbeelden?
Martijn: Eigenlijk alle goeie. Barney Kessel, Joe Pass, Wes Montgomery, Pat Metheny, Pat Martino, John Scofield, Jim Hall, George Benson, ga zo maar door. Met iedereen heb ik wel van die periodes gehad dat ik alleen maar daar naar luisterde, een half jaar lang of langer.
Hoe ben je begonnen?
Martijn: Mijn vader en mijn broer speelden piano. Er lagen nog een paar oude gitaren op zolder. Toen ben ik wat gaan pielen. Ik wilde op les. Mijn eerste gitaarleraar was Lex Hakker, met wie mijn vader in een big band speelde. De eerste paar jaar heb ik gewoon wat basislessen gehad. Vanaf mijn twaalfde wilde ik jazz gaan spelen.
‘De aandacht is teveel op het visuele zintuig gericht. En niet meer op de oren.’ – Martijn van Iterson
Je hebt een hele efficiënte manier van spelen, hoe heb je dat aangeleerd?
Martijn: Toen ik met plectrum begon te spelen, kreeg ik een heel saaie techniek-oefening die ik gewoon braaf gedaan heb. Een jaar lang iedere dag. Ik denk dat het zo is gekomen. Hij heeft me er ook op gewezen dat je je vingers niet zo hoog hoeft op te tillen, nergens voor nodig. Blijkbaar heb ik daardoor links een hele energie-efficiënte manier van spelen.
Snel spelen op een gitaar is niet zo moeilijk, toch?
Martijn: Hoe lager de snaren op de hals staan, hoe makkelijker het is. Maar dan verlies je wel aan toon. Voor mij is het ook een compromis.
Hoe is het gesteld met de aanwas van nieuwe gitaarhelden in de jazz?
Martijn: Van de jongere generatie vind ik Lage Lund, Kurt Rosenwinkel en Gilad Hekselman erg goed. Zo zijn er nog wel een paar. In Nederland vind ik Reinier Baas eruit schieten.
Maak je je geen zorgen over het behoud van de jazztraditie?
Martijn: Bij alle solisten die tegenwoordig hip zijn, zoals Kurt Rosenwinkel en Chris Potter, hoor je de jazztraditie er dwars doorheen, hoe modern ze ook spelen. De traditie blijft zich altijd wel doorgeven. We leven nu wel in een tijdperk met allemaal mooie schermen, waarbij de aandacht een beetje teveel op het visuele zintuig is gericht. En niet meer op de oren. Vroeger had je geen tv, toen moest je het alleen met de radio doen. Nu zijn we snel afgeleid door alle visuele input van alle kanten.
Jazz, kun je dat eigenlijk wel leren?
Martijn: Tot op zekere hoogte is het wel te leren, maar er komt ook een hoop intuïtie bij kijken. Ik denk dat het een voordeel is als je er al op jonge leeftijd naar luistert. Net zoals een spreektaal die je als kind leert. Daar heb je alleen maar voordeel mee. De combinatie van aanleren en gevoel ervoor hebben, talent en intuïtie.
Welke dingen heb je precies van Wim Overgaauw geleerd?
Martijn: Gitaristisch gezien heb ik vooral harmonisch veel geleerd. Bepaalde alternatieve changes voor standards, die ik nog niet kende. Door hem ben ik ook de duim van mijn linkerhand gaan gebruiken, waardoor ik bredere akkoorden en meer voicings kon spelen. Voor de rest was het meer een inspirator en mentor, geen schoolse docent. Hoe hij tegenover muziekmaken stond en hoe bevlogen hij was als gitarist, dat inspireerde me.
‘Ik hou gewoon van goede liedjes met een mooie melodie.’ – Martijn van Iterson
Hoe kijk je naar de verhouding melodie, harmonie en ritme? Is melodie altijd leidend?
Martijn: Ik ben wel van de melodie. Het moet eigenlijk zo zijn, dat een goeie melodie de harmonie impliceert. Ik ben daar ook wel mee opgegroeid. De melodie van All the things you are staat na al die jaren nog steeds recht overeind. Ik hou gewoon van goede liedjes met een mooie melodie. Daar zijn er nog een heleboel van, gelukkig. Ze worden alleen niet meer zoveel gemaakt.
Ik zie een verband tussen Bach en bebop. Ze hebben met elkaar gemeen, dat je onder een goeie lineaire improvisatie de harmonieën zó eronder kunt schrijven. Ben je dat met me eens?
Martijn: Ja. Bach was misschien wel de eerste jazzmuzikant. Hij was een improvisator, maar er waren geen mogelijkheden om het op te nemen of vast te leggen. Dus moest hij het opschrijven. Daardoor werd van de improvisatie eigenlijk een compositie gemaakt.
Hoe herken jij een goede melodie?
Martijn: Een goede melodie impliceert de harmonie. Of je kunt er een dialoog in kunt ontdekken. Ach, ik kan het niet precies uitleggen. Ik vergelijk het graag met een goed boek. Je hebt korte frases, lange frases, korte alinea’s, lange alinea’s, witte stukken, interpunctie. Dat kun je ook in je improvisatie verwerken. Het volgende wat je speelt moet een logisch gevolg zijn van het voorgaande. Dat leer je doordat je veel hebt geluisterd en dat ook kent.
Je gaat op 22 juli trio spelen. Doe je dat al lang?
Martijn: Pas sinds een jaar of zes, zeven voel ik me sterk genoeg om trio te spelen. Daarvoor voelde ik me daar nooit echt klaar voor. Om zeg maar de linkerhand van de piano erbij te krijgen. Een pianist in een trio kan zichzelf begeleiden met links. Die rechterhand had ik wel onder de knie. Maar de linkerhand vond ik nog niet goed genoeg om zo’n trio muzikaal interessant te houden.
Hoe zie je de muzikant anno 2012? En de rol die Internet daarin speelt?
Martijn: Ik heb in de loop der jaren een redelijk netwerk opgebouwd. Tot nu toe gaat het me gewoon goed. Ik hoef niet de hele dag op Internet te zitten om aan werk te komen. Ik heb mijn website voor elkaar, ik ben net begonnen met Google+.
Wat kunnen we verwachten van het concert op 22 juli?
Martijn: Ik speel voornamelijk American Songbook repertoire. Hier en daar een eigen compositie. Ik vind het het leukst om met mijn trio bekende nummers te spelen en dan te kijken hoe diep we daar in kunnen graven.
Wat vind jij zo leuk aan het spelen van jazz standards?
Martijn: Het uitdiepen van die stukken. Sommige liedjes speel ik al dertig jaar. Maar je kunt er iedere keer iets nieuws in ontdekken. De compositie moet zo sterk zijn dat het jou het gereedschap geeft om te improviseren.