Herinneringen aan jazzcafé The Duke in Leiden, mijn stamkroeg eind jaren tachtig en begin jaren negentig.
‘Ja, met Dick. Kun je vrijdag spelen?’
‘Ja dat kan wel, gezellig!’ zei ik. ‘Heb je nog een voorkeur voor een bepaalde bezetting?’
‘Het is vrijdagavond hè?’ Hij dacht even na. ‘Neem maar een blonde zangeres mee ofzo. Dat is altijd goed. En geen gefreak op het podium!’
Ik was een jaar of achttien en speelde regelmatig in jazzcafé The Duke in Leiden.
Eigenaar Dick Wansink was een kleine, krachtige man met een grote snor. Hij had handen van een bootwerker, praatte plat Leids, rookte zware shag en lachte graag.
Dick hield van jazz. Elke dag waren er concerten — dat is nog steeds uniek.
Zijn café The Duke – genoemd naar Duke Ellington – op de hoek van de Oude Singel en de Nieuwe Beestenmarkt was in de jaren tachtig (en begin jaren negentig) erg populair, vooral onder studenten.
In het weekend zat het vol en de enorme groep muzikanten die er regelmatig speelden, maakte vast deel uit van de clientèle.
The Duke
Met een cola en een bakje pinda’s was ik getuige van de optredens van geweldige Nederlandse musici, die tot op de dag van vandaag mijn voorbeelden zijn: Toon Roos, Jasper Blom, Peter Tiehuis, Karel Boehlee, Rob van Kreefeld, noem maar op.
Een enkele keer speelde er een Amerikaanse jazzmuzikant of een big band; dan zat het nóg voller dan normaal.
Dat ‘vroeger alles beter was’ zal ik niet gauw beweren, maar dit was wel een geweldige tijd!
Gouden tijdperk
In de jaren tachtig waren er minder regeltjes: de kroegen bleven langer open en er waren nauwelijks decibel-restricties.
Drankjes zette de barman ‘op een bonnetje’, die je eens per maand moest afrekenen.
Niet zelden werd er tot diep in de nacht nog gerookt, gedronken en gelachen.
En gespeeld! Intieme concerten, soms voor een paar man publiek, waarin musici hun verlegenheid lieten varen.
Met de voordeur op een haakje natuurlijk, want na sluitingstijd klopte er altijd nog wel een vaste klant op de deur.
Meestal rolden we om een uur of vier over de grachten terug naar huis.
Jazz universiteit
Voor mij als beginnend muzikant niet alleen beregezellig, maar ook leerzaam. Waar leer je beter jazz spelen dan tussen de oudere muzikanten?
Op het podium deed ik ervaringen op, die mij als mens en muzikant hebben gevormd. De kroeg als een soort universiteit om jazz te leren.
Náást het podium ontstonden levenslange vriendschappen.
Net als tientallen andere jazzmuzikanten van mijn generatie heb ik de start van mijn carriere grotendeels te danken aan The Duke. En dus aan Dick.
Dick had gelijk
Als Dick me vroeg om vrijdag of zaterdag te komen spelen, stelde hij als voorwaarde dat het wel toegankelijk moest zijn; niet dat gefreak van door-de-weeks.
En dan zei hij — ik gebruik hier de gekuiste versie — ‘Neem maar een blonde zangeres mee’. Want, wist hij, het publiek luistert met zijn ogen.
Die muzikanten, dat vinden de meeste mensen niet zo interessant om naar te kijken, maar een zangeres, ja dàt wel.
Vijfentwintig jaar later moet ik Dick — hij leeft helaas niet meer — met terugwerkende kracht gelijk geven.
Het café ging in 2007 ter ziele en de plek heet inmiddels Duke of Oz.
Oren en ogen
De ogen gaan sneller dan het oor.
Zeker in ons Internet-tijdperk, waarin bijna alle informatie via schermen wordt doorgegeven.
Het overgrote deel van het muziekpubliek wil — bij een eerste kennismaking — overgehaald worden met een aantrekkelijk beeld, een goed verhaal of een ander nieuwswaardig ‘kapstokje’.
Goede muziek alleen aanbieden als ‘goede muziek’, dat voldoet niet meer. Mensen willen het verhaal en de totstandkoming ervan, de struggle, zelf zien, kunnen voelen, zich kunnen verbeelden.
Soms, heel soms, blijkt een blonde zangeres de gouden tip.
Reacties op “Herinneringen aan Jazzcafé The Duke: het publiek luistert met zijn ogen”
Sterker nog, Tom – Over duizend jaar zullen mensen niet meer met oren geboren worden (like newts with no eyes at the bottom of a cave)