VIP

In het kielzog van een boomlange beveiliger baan ik mij in een snelwandeltempo van 130 beats per minute een weg door de zwetende, dansende menigte. Ik hou me staande in een jungle van bonkende bassen, messcherpe bliepjes en schizofrene lichtflitsen.

Na een laatste haag van bewakers plof ik samen met mijn saxofoonkoffer neer op een lelijke witte bank. Deze VIP lounge zou een classy hangplek moeten zijn, met kaviaar en cocktails. Tevergeefs gaan mijn ogen op zoek naar het beloofde vijfsterren-gevoel. Ik vind alleen een troosteloos bakje Japanse pinda’s.

Rechts van mij zie ik een man en een vrouw. Deze dansende vijftigers zien eruit alsof ze een bovenmodaal gedeelte van hun leven onder de zonnebank hebben doorgebracht. Een meter of tien links van mij zit een dikke man, alleen. Hij zit wat voor zich uit te puffen. Onrustig en ongemakkelijk, als een zwerver in een te ruim zittende smoking. Als dit een voorbode is voor de rest van de avond, wordt het geen latertje. Ik whatsapp mijn contactpersoon of hij vervoer kan regelen naar mijn hotel. Ik verlang naar stilte en een vers bed.

De man kijkt mijn kant op en maakt geluiden en gebaren die ik niet kan ontcijferen. Vragend kijk ik achterom, in de hoop dat hij het tegen iemand anders heeft. Helaas. Hij komt mijn kant op en wijst trots naar het podium waar ik net heb gespeeld. “Ik ben de eigenaar van deze club”. Hij heeft een zwaar Amsterdams accent, duidelijk een bakkie op en staat veel te dichtbij. Zijn doorgesnoven straatwijsheden komen eruit als een kraan die net is opengedraaid en nooit meer dichtgaat. Natuurlijk houd ik de eigenaar van het etablissement graag te vriend, dus ik knik steeds een beetje terug en antwoord tenslotte: “Nou, het is hartstikke gezellig vanavond!”.

Wanneer ik me van mijn gesprekspartner heb losgemaakt, kijk ik een paar minuten naar mijn telefoon. Bereik of niet, ik doe álles om niet nog eens aangesproken te worden. Het verlossende berichtje laat gelukkig niet lang op zich wachten en wanneer ik mijn spullen pak, zie ik in mijn ooghoek een groep beveiligers onheilspellend door elkaar heen bewegen. Iemand wil de lounge in en mag er niet door. Het is mijn grote vriend, de eigenaar. Wanneer hij mij ziet, zwaait hij alsof hij zijn verloren zoon heeft teruggevonden. “De beveiligers weten niet wie ik ben, zeg jij het even!!” schreeuwt hij. Ik schiet één van de kleerkasten aan en zeg op mijn mannelijkst: “Hij is de eigenaar van deze tent, weet je dat niet?” Enigszins verbaasd laten ze hem erdoor. Ik laat de logica voor wat het is.

Bij de uitgang van de club zie ik een zwarte SUV. Met een fluisterzacht ‘pssssht’ gaat de achterklep automatisch open. Na dit welkom gooi ik mijn koffers erin, ga achterin zitten en begroet de chauffeur. Wanneer we rijden, bestudeer ik de snufjes in de auto. Dit moet wel het duurste model Range Rover zijn. De bestuurder vraagt of het leuk was en ik antwoord: “Volgens mij vonden de gasten het superleuk.” Daar is geen woord van gelogen. Ik kijk naar zijn prachtige horloge en vraag: “Maar wat doe jij verder? Kan me niet voorstellen dat jij alléén maar het pendelbusje rijdt?” Hij lacht en zegt: “Klopt, ik ben het hele jaar bezig geweest met alles te organiseren, mijn werk zit erop. Ik heb een fijne auto en ik vind het leuk om de artiesten zelf rond te rijden. Ik ben de eigenaar, dit is mijn club.”

tom beek (c) hans reitzema

Tom Beek, saxofonist, tekstschrijver, webdesigner en fotograaf. Onregelmatig op Twitter en Instagram. Eindredacteur Jazz Bulletin. Nerd/helpdesk/detective. Gek op jazz, koffie en camera's. Ruikt aan boeken.

Plaats een reactie