Muesli, rode bietjes, tandpasta.
Ik sta in de rij bij de kassa, mijn eigen business te minden, wanneer mijn trommelvliezen ineens worden opgeschrikt door een venijnig geluid.
Ik kijk naar links en zie waar het vandaan komt: de getuite lippen van een middelbare man in overall.
Hij fluit. Niet naar een voorbijlopend meisje, niet een bekend deuntje of naar een hond. Nee, zonder enige samenhang en lelijk.
Nergens in zijn luchtruim is een fatsoenlijke melodie te bespeuren. Meneer fluit zomaar wat voor zich uit. Met het vibrato van een kapotte grasmaaier. Met intervallen die niet uitgevonden willen worden.
En deze ongenuanceerde luchtvervuiling moet bovendien zo luid mogelijk.
Zelf lijkt de beste man er niet mee te zitten. Hij kijkt er zelfvoldaan en vrolijk bij, alsof hij straks op zijn dooie gemak het laatste deel van een keukenplafonnetje gaat witten. Wat hoogstwaarschijnlijk ook zo is.
Nu gun ik iedereen zijn geluk, maar deze fluitketel beseft waarschijnlijk niet wat een auditief trauma zo’n ongedisciplineerd glazenwassersfluitje bij mij aanricht. Ik ben toch niet enige die daar last van heeft?
Vrouwen hebben meer gevoel voor melodie, die doen dat niet. Die fluiten nooit zomaar wat.
Het zijn altijd mannen.
Schilders, bouwvakkers, koeriers, kappers. Of mannen die de hond uitlaten. Wil je zo graag laten horen dat je ‘helemaal relaxed’ bent ofzo.
Het geluid is niet te harden. Hoor je dat zelf dan niet? Zo wordt ons land nog eens naar de Filistijnen gefloten.
Leer toch eerst een paar toonladders. Oefen in de badkamer wat Sinterklaasliedjes. Varieer je toonsoorten. Pak dan de arpeggio’s erbij.
Zolang je geen wijs kunt houden, wil ik het niet eens hóren. Dat je vrolijk bent, interesseert me geen fluit. Wie zijn lippen tuit, moet zijn zaken voor elkaar hebben.
Niet zomaar wat lukraak in het wild fluiten. Laat dat maar aan de vogels over.
Lijkt een hint voor andere muzikanten? Gebrek aan werk, wat dan? Glazenwasser misschien?