De Grote Steenweg in Berchem (naast Antwerpen) is een sjieke, brede laan met een trambaan in het midden, omgeven door hoge bomen. De herenhuizen zijn monumentaal en indrukwekkend. Eind 19e eeuw zag het er waarschijnlijk precies hetzelfde uit. Ik stel me paarden en wagens voor, strenge mannen met hoge hoeden en deftig geklede vrouwen met kleine hondjes.
Het was meer dan veertig jaar lang de thuishaven van mijn Vlaamse boma en bompa.
Ze woonden op stand. De voordeur was zo groot, dat ik ‘m als kind in mijn eentje niet openkreeg. Een klassieke, loodzware zwarte deur met allemaal krullen en tierelantijnen. Eenmaal binnen was je er nog lang niet. Je moest over een enorme, massief marmeren witte trap die over de volle breedte bekleed was met muf ruikend, duimendik donkerrood Perzisch tapijt. Mijn kinderogen waren erop getraind om in elk huis een klimrek te zien en elke kamer een speeltuin, maar dit pand ademde: niet spelen, stil zijn, nergens aankomen.
Ik herinner me vooral zondagen en dan kleedden mensen zich stijf en ongemakkelijk. Voor mij betekende dat kleren aantrekken die ik de rest van het jaar zoveel mogelijk probeerde te ontwijken. De zeven kwartier heen en zeven kwartier terug in de auto kreeg ik er bovendien gratis bij, in prikkende truien en ribbroeken. Zoiets moet vroeg of laat toch leiden tot een vorm van sabotage, denk ik nu. Toch was ik er graag. Mijn vader’s familie zag ik misschien één keer per jaar en dat maakte het exclusief. In dat huis hoorde ik voor het eerst Chopin.
Er was altijd veel volk over de vloer, dat zich verzamelde aan de eettafel. In het bonte gezelschap was Boma – want zo heten oma’s in België, afgeleid van het Franse bonne maman – het onbetwiste middelpunt. In elk geval qua geluid en qua eten. Wat ze zei verstond ik niet altijd, want ze sprak ook vaak Frans. Dat krijgen ze in België op school als tweede taal, wist ik. Het hoorde waarschijnlijk bij de statuur van de familie, vroeg ik me af. En Frans praat men nu eenmaal razendsnel.
Mijn Boma leeft nog, ze is de enige grootouder die ik nog heb. Toen haar kinderen het huis uit waren, maakte ze vaak schilderijen. Niet mijn smaak, maar ik vond het wel knap. Ze is druk en vreselijk eigenwijs, maar ik vond haar altijd lief en grappig — en nog steeds. Ze kan hele gekke bekken trekken. Nu zit ze in een tehuis. Zij hoort daar niet.
In dat enorme huis vol kinderen en kleinkinderen draaide alles altijd om eten, zo leek het. Boma stond vroeger de hele, ja de hele dag in de keuken. Vraag me niet hoe ze dat deed, want op hetzelfde moment had ze onafgebroken het hoogste woord aan de grote familietafel in het vertrek ernaast. Niemand durfde haar tegen te spreken. Want dan ging ze nog meer praten. En nog sneller. Opstaan van tafel was uit den boze. En als je niet iets aan het eten was, n’importe quoi, was dat bijna een belediging.
Zelfs na het zevende hoofdgerecht moesten we vooral niet denken dat we achterover konden zitten, want kijk, riep Boma met haar schort aan, speciaal voor jullie heb ik vandaag stoofperen gemaakt (tegen ons praatte ze wel Vlaams). En jullie moeten straks nog lang in de auto zitten, dus hier: neem nog een bord draadjesvlees. En krijgen jullie daar in Nederland eigenlijk wel genoeg te eten, jullie zijn zo mager. Ach toe, neem een pistolet met zelfgemaakte confiture. Terwijl ik een ontploffing nauwelijks meer kan onderdrukken en ik me afvraag hoe mensen in België dat toch volhouden, pakt mijn vader onze jassen en probeert na zes uur onafgebroken eten, tijdens het vierde stuk Sachertaart, voorzichtig te vertrekken. Nee dat kan niet, wappert Boma met haar ovenhandschoenen het absurde voorstel weg. Trouwens, we zijn mooi op tijd om nog een vorkje mee te prikken van deze versgemaakte aardappelschotel!
Ik weet niet heel veel van bloedsuikerwaarden, maar net genoeg om met zekerheid te stellen dat in mijn familie regelmatig records moeten zijn gebroken, met waarden van dik in de tachtig. Boma vertelde me eens dat het door de oorlog kwam. Zelfs voor de rijken was er enorme schaarste. Sindsdien was eten voor haar een luxe die elke dag gevierd moest worden. Het is iets van een hele generatie, begreep ik later.
Roken aan tafel mocht in die tijd nog. Dat wil zeggen: mijn Bompa rookte, ongeacht het couvert, aan één stuk door dikke sigaren. De eetkamer stond permanent blauw. Bijkomend voordeel: je zag nooit precies wie er nog meer aan tafel zat. Mijn vader is later ook sigaren gaan roken en ik heb er een vreemde haat-liefde verhouding met sigarenrook aan overgehouden. De lucht vind ik verschrikkelijk en weken erna ruik ik het nog in mijn kleren, maar tegelijk voelt het heel vertrouwd. Vreemd, hoe je als kind dingen in je geheugen opslaat.
Met Bompa werd niet gepraat, nee: je kwam op audiëntie. Iedereen keek tegen hem op. Een wijs en gestudeerd man die acht talen vloeiend sprak. Hij verzamelde postzegels, dat vond ik interessant. Hij had hele oude zegels die niemand anders had! Soms was het net alsof iedereen in zijn buurt een beetje verbleekte. Om hem heen werd gefluisterd. Waren ze bang van hem? Ik geloof dat mijn vader nooit één moment gevoeld heeft dat hij door zijn eigen vader voor vol werd aangezien.
Bompa zat al honderdvijftig jaar op dezelfde plek aan tafel. Tenminste, zo zag het eruit. Zo’n plek waar vloeren precies op één plek slijten en alles zich langzaam gaat vormen naar de persoon. Voor zijn neus een enorme ’tas’ koffie waar hij uit slurpte en waar hij zijn boterhammen in doopte. Ze dronken altijd slappe koffie en die van mijn Bompa moet permanent koud zijn geweest. Hij wisselde deze handelingen af met nipjes aan zijn sigaar of van zijn borrel.
Ik heb Bompa ook nooit horen praten, alleen horen brommen. Hij kon soms uren zitten, stil en onbeweeglijk. Dan was hij blijkbaar aan het luisteren. En dan ineens maakte hij geluid. Een boos, bulderend en onverstaanbaar geluid. Iedereen zweeg. Deze stiltes duurden meestal maar anderhalve seconde, want dan stond Boma alweer vrolijk te ‘klappen’, klaar om de amandeltaart aan te snijden.
De familie Beek is huge. Mijn vader is de oudste van zes kinderen, dus reken maar uit. Momenten waarop er bij mij nog een licht van herkenning opgaat bij het horen over een of andere familie-uitbreiding, worden steeds zeldzamer. Die en die hebben een kindje. Ken je Tante Madeleine nog. Je moet de groeten hebben van je neef. Ja die heb je nog wel eens gezien, tien jaar geleden op het tuinfeest van Nonkel zus en zo. Met foto’s erbij en alles. Ik kijk er glazig naar, beleefd knikkend maar helemaal blanco. Ik vind het jammer maar ik ben al jaren de draad kwijt.
Zo’n grote familie maakt het wel makkelijk om er tijdens het eten even tussenuit te knijpen zonder dat het iemand opvalt. Of om onder tafel met mijn broer en neefjes te keten. Heerlijk vond ik het, om in zo’n groot oud huis op ontdekkingsreis te gaan. Naar de kamer waar mijn vader als kind sliep, naar de zolder, naar de kelder: zo’n huis vol historie waar geen eind aan komt.
Het zijn momenten waarnaar ik, of ik het nu fijn vond of niet, later vaak en graag aan terugdacht. In de grotemensenwereld blijken ze toch te verdwijnen, deze mensen, deze momenten, deze huizen, deze geuren. Een kinderhart kan er niet aan wennen dat het ooit verandert. Voor je het weet ben je zelf ineens volwassen.
Soms wil ik even terug, al is het maar een minuutje, om op te snuiven hoe het ook alweer was. Oma’s en opa’s (of boma’s en bompa’s) horen niet naar tehuizen of dood te gaan. Oma’s en opa’s zijn voor altijd.
Reacties op “Boma en bompa”
Geweldige sfeertekening.
Prachtig geschreven!
Ik hoop dat mijn achterkleinkind later ook zo’n mooi blog schrijft…
Oh wacht, dat moet zijn kleinkind. Gelukkig, dan duurt t minder lang.
Mooi Tom! Vooral het nostalgische kinderhart dat liever geen afscheid neemt, is erg herkenbaar; de huizen van vrienden van je ouders waar je mee naartoe ging en soms ook in het grote bed te slapen werd gelegd. Mijn kinderhart denkt vaak met weemoed terug aan die plekken en ik zou mezelf dan ook dolgraag terug willen ‘beamen’ naar die plekken!
Fraai, kleurrijk en met diepte geschilderd broer, met de “happy little trees” in het grote huis, die ik zo nog even kan herbeleven…