Voor een baby maakt het niks uit, zeiden ze. Nee, het is juist hartstikke handig om er twee te hebben, dan kun je ze om-en-om in de wasmachine doen. Een reserve-knuffel komt wel van pas.
Deze adviezen volgden wij braaf op. Zeker vijf maanden vóór de uitgerekende datum lagen er keurig twee exemplaren klaar van een blauw, clowns-achtig knuffeltje. Zo wisten we zeker dat hij het poppetje vanaf de allereerste nacht naast zich had, in de wieg. Maar de eerste dagen en nachten van onze Lodewijk liepen anders dan verwacht.
Die bracht hij niet meteen thuis door, maar op de couveuseafdeling van de afdeling Neonatologie in het Utrechtse Diakonessenhuis. De zaal lag vol kwetsbare pasgeboren baby’s. Voor sommigen was het nog onzeker of ze het wel zouden halen. Ook Lo zijn buurman had het niet makkelijk.
Kleine Mohammed mocht alleen rechtop slapen, anders kwam zijn eten er meteen uit. Met golven tegelijk. Heel zielig. Zijn ouders waren echter optimistisch en onverminderd blij om hem te bezoeken. Net als wij kwamen ze vaak langs op de afdeling. Dat zagen we niet, maar we hoorden het wel. Heel goed zelfs. Zijn vader zei namelijk steeds ‘Mohammed? Mohammed? Mohammed?’. Tientallen keren achter elkaar. Aandoenlijk natuurlijk. We zijn dan ook benieuwd hoe het nu met hem gaat. Als saluut naar de dappere Mohammed besloten we de knuffel ook zo te noemen. En zijn tweelingbroer natuurlijk.
Maanden gingen voorbij. Ondanks de moeilijke start was het met Lodewijk allemaal goedgekomen. Voor zijn kleine gestoffeerde blauwe vriend was het anders. Naar Mohammed werd niet op- of omgekeken. Huilde zijn baasje, dan konden we hem niet opvrolijken met zijn knuffel. Dat Mohammed wel eens werd verwisseld, merkte onze Lo niet op. Hij werd ook niet gemist, wanneer we hem weer eens vergeten waren. Het leven van ons zoontje stond knuffel-wise op een laag pitje. Tot de komst van Haas.
Tijdens één van de kraamvisites had hij een grappige haas kado gekregen. Met van die lange, lenige poten. Binnen de kortste keren werden hij en mijn zoon kameraden voor het leven. Wat Mohammed had moeten zijn en nooit was geworden, was Haas wel gelukt. Steeds bij het slapen gaan, drukte Lodewijk zijn Haas extra dicht tegen zich aan. Wanneer we de Haas (wel in Utrechts dialect uitspreken) tevoorschijn haalden, veerde mijn zoon helemaal op. We konden geen autorit meer zónder. Dat we van Haas geen dubbelganger hadden, boeide ons wel, maar hem allerminst. Ze waren voor elkaar bestemd.
Tijdens één van onze vakanties, werden we in de supermarkt op aanwijzing van onze geestdriftige peuter naar één of andere boerderij gestuurd. In de schappen wees hij uiteindelijk een schaap aan. Het was liefde op het eerste gezicht. Schaapie! Het was alsof ze elkaar al jaren kenden. We móesten hem wel kopen. Sindsdien zijn hij, de Haas en het Schaapie onafscheidelijk. Elke avond lepeltje-lepeltje, dikke vrienden.
Dit gebeurde toen Lodewijk twintig maanden oud was. En al die tijd was het leven van Mohammed leger en grijzer geworden. Het was bijna zielig. Soms kwamen wij hem — of zijn broer — tegen in een verkeerde kamer. Of in een verloren hoek, onder een laag stof. Zelfs logeerkinderen lieten hem links liggen. Mohammed deed er niet meer toe. Dachten wij.
Totdat we enkele dagen geleden, tijdens het avondritueel, getuige waren van iets wat leek op een reünie van vrienden. Lodewijk lag in zijn slaapzakje zijn speen te zoeken, toen mijn vrouw — op routine — Mohammed naast zijn hoofd legde, om hem in te stoppen. Onze blauwe vriend werd door zijn baasje begroet met een hartverwarmend ‘Hammetje!’. Vervolgens sliepen ze samen in als een roosje: Haas, Schaapie, twee Hammetjes en Lodewijk. En ze leefden nog lang en gelukkig.
Lief, lief-er, liefst