Ballen

In het park bij mij om de hoek wordt twee keer per week fanatiek gevoetbald. Jassen als doelpalen, ... Lees meer

In het park bij mij om de hoek wordt twee keer per week fanatiek gevoetbald.

Jassen als doelpalen, geen lijnen, geen scheidsrechter. Twintig schreeuwende mannen die in het vroege avondlicht dwars door elkaar heen achter de bal aan rennen. Ze gebaren en schreeuwen ondertussen druk naar elkaar. De oranje hesjes tegen de rest.

Iedereen in de buurt weet van de voetbalpotjes. Bij mooi weer is er zelfs publiek. Een voetbalvrouw met kinderwagen. Drie heren op een bankje, zelf al lang niet meer zo goed ter been, die hoofdschuddend de tactische gang van zaken op het veld bespreken. Kinderen die aan de kant bewonderend naar hun vader kijken. Af en toe gaat er gejuich op.

Ik loop er vaak langs met de hond. Ik vind het een gezellig en fascinerend schouwspel: mannen in volle glorie, met hun gedoe, hun verschillen en hun overeenkomsten. Ze genieten van een avondje ploegen in de buitenlucht. De een wat fanatieker dan de ander. De meeste zijn huisvaders met een buikje. Mannen met het grijs aan de slapen die er nog helemaal bij horen, en nooit een kans laten schieten om één van de jongeren eruit te lopen. Maar ook een enkel talent, dat nooit is doorgebroken.

Types die je in elk elftal vindt. Zoals de aanvoerder, die visie en karakter uitstraalt. Maar zelf ook niet altijd vrijuit gaat. De luie, hangende vleugelspits, die altijd klaagt dat hij niet goed wordt aangespeeld. De ‘stofzuiger’, een wat kleurloze maar onmisbare verdediger die je nooit ziet maar die niet aarzelt om iemand even neer te halen, net buiten de zestien. Dan maar een gele kaart. De hardwerkende middenvelder, die zelf geen grote mond heeft en daardoor altijd een beetje in de schaduw staat van anderen.

Mijn kinderen zijn nog te klein, maar als ze ooit gaan voetballen, ben ik zo’n vader die vooral zelf eigenlijk mee wil voetballen. Toen ik nog een jongetje was, voetbalde ik zo lang en zo vaak ik kon. Buiten met mijn vriendjes. Tot het allang donker was, of het nu regende of niet. In gedachten pingelde, passeerde en passte ik zoals Ruud Krol en Jesper Olsen. Ik plukte ballen uit de lucht zoals Jan van Beveren, klemvast. Honderd keer heen en weer, ballen rapen, oefenen op vrije trappen. Ze moesten in de kruising, met effect! De helft van de tijd bracht ik door onder poortjes van tuindeuren, klimmend in regenpijpen of zigzaggend tussen de rozenstruiken van een boze buurvrouw om de bal weer ergens vandaan te vissen. Ballen in vijvers, van daken, onder al dan niet rijdende auto’s. Ballen uit bosjes vol met horzels. Bejaarde buren waren het ergste, want die waren altijd thuis. Kapotte broeken, schaafwonden, te laat bij de tandarts, het deerde me allemaal niet. Voetbal voetbal voetbal. Op regenachtige woensdagmiddagen in je voetbalkleren door het huis lopen. Nee mama, dat moet want ik ben me aan het voorbereiden op de wedstrijd. Als toekomstig international leef je nu eenmaal in je eigen wereld (mijn tenniscarrière ging ook ongeveer zo).

Als ik hier ruim vijfendertig jaar later in het park wandel, betrap ik mezelf erop: ik hóóp dat de bal even naar mij toe stuitert. Zodat ik, die daar net ’toevallig’ aan het wandelen was, quasi-afgeleid en met een zekere nonchalance, een uitgekiende pass geef met de wreef van mijn kalfslederen Van Bommel-schoen, over minstens 40 meter (met effect) die precies terechtkomt in de voeten van één van de spelers.

Deze week gebeurde het. Ik liep weer langs het veld met de hond, en verdomd: de bal kwam toevallig naar mij toe gerold. Ik wist meteen wat me te doen stond en gaf een enorme trap. Tenminste, dat had ik in mijn hoofd.

Het werd een kansloos pisballetje.

Ik hoopte dat niemand mij gezien had, trok de kraag van mijn jas omhoog, bonjourde de hond naar binnen en deed de deur achter me dicht. Einde jongensdroom.

Reacties op “Ballen”

Reageren? Graag!